‘k Hoor in de tuin door ’t dorre loof een sluipen
Voor ’t open venster staat iemand te gluipen.
Even een lichtflits, en een jongeman
Wipt binnen, maar daar schrik ik niet erg van.
‘k Zie in zijn vage rechterhand iets blinken,
Omhoog gaan, en dan traag weer nederzinken.
‘k Weet niet, is ’t een revolver of een hamer?
Plots zet ‘k in ’t volle licht de heele kamer.
Vreeselijk schrok hij, en ik kon niet laten
Plagend te zeggen: kom je met mij praten?
Dat wakker liggen is vervelend… Wijn?
En wil je een cigaret? Pas op die blommen!
Maar hij scheen niet op z’n gemak te zijn
En wipte ’t raam uit, mompelend: verdomme!