De krankzinnige

Wij weten niet, wat God met ons wil doen,
Nu Hij ons kwetsbaar in de wereld zette.
Of Hij ons wil opkweeken of verpletten:
Een roos wordt teelaarde in het laat seizoen.

Wij bloeien, en de winden grijpen ons.
Vormt ons hartstochtlijk glanzen ’t avondrooden?
Eén plukt onze angsten, en wie is de snoode?
Wie rust op ’t levend uitgerukte dons?

Soms zweven we in de ruimten als een veer.
Wacht ergens iemand op ons prachtig gloeien?
Wie speelt met ons en schendt ons in vermoeien,
En laat ons zinken en veracht ons weer?

Ik moet in iemands denken zijn geweest,
Die mij vergooide na voldaan verlangen,
Maar God heeft mij zeer teeder opgevangen
En ik ben nauwlijks in het stof geweest.