De landlooper

Is het zoo erg dat ik geen koopman ben
Of dominee? moet ge u voor mij geneeren?
Ben ‘k sjofel? Een minister dien ik ken
Zit niet veel netter in zijn nette kleeren.

Ons stoflijk hulsel leggen wij straks neer.
Nu dan, ik ben er werklijk druk mee bezig.
Uit stof bestaan we en stof worden wij weer.
Bij u geeft ’t moeite, want u is zoo vleezig.

Waarom zijt gij bekommerd om mijn ziel?
Die vliegt vrij uit, ‘k ben geen zwervende vogel
Die duizelig vlak voor uw voeten viel.
Ik snor omhoog en vrees lijmstok noch kogel
En zie u als een kater in het landschap
En heb met God en niet met u verwantschap.