De minnende

Ster, die Gods bevel vernaamt,
Lampion in zijn omwingerd
Lustprieel, die, weggeslingerd,
Suizend tot mijn wachten kwaamt,

En uw goudspoor door het duister
Trekt, en u voor mij onthult,
Tot uw fluitend roepen fluistren
Wordt, die bij mij dooven zult,

Zie, ik ben in groot verlangen
Donker van gelaat en schoot.
Om het leven vol te ontvangen
Ben ik willig tot den dood.