De nacht

Gij zijt maar zelden helder en vol licht
Van maan en sterren, en met spiegelingen,
Koele aandacht en ontzag, en schaduwingen
Als in een groot Egyptisch aangezicht.

Gij kúnt zoo zijn, des zomers als de dans
Der aarde langs de lichtbebloeide velden
Des hemels gaat, en zij haar dans versnelde,
En achter haar de ruimte wordt tot glans.

Maar vaker zijt gij donker en verward,
Vol angstgeboorten die ons jonge hart
Bid u ter vondeling legde en die nu keeren,
Volwassen, streng, en onverbidlijk schoon,
Verbannen koningen die rijk en kroon
Met hartstocht en geweld terug begeeren.