De oude man

Hij leeft vijandig tussen het ontluiken
Van ’t vredig huisgezin; als late sneeuw
Zich handhaaft in de schaduw van de struiken.
En in hun dromen brengt hij angst en schreeuw.

Daar is hij drijfzand voor hun zware voeten,
En onweerdreigen boven ’t machtloos hoofd.
Hij is de worm die in een vrucht gaat wroeten;
En zij verderven, want zij zijn dat ooft.

Hij waant zijn knoestig wezen als een hechte
Boom, heersend over ’t aangeplante woud.
Maar zij heradmen, horend hoe de spechten
Hun nesten hakken in zijn krachtloos hout.