De oudste peinst:

O God, verlos mij van dit kruis !
Ik wil der buren spot niet dragen,
Hoe schamper durfden zij te vragen:
‘En wanneer komt uw broeder thuis’?

Dan dansen wij den zevensprong ‘,
Zoo schertsten zij; ‘ ’t kan dan wat lijden,
Wat zal uw moeder zich verblijden?
En de oude man – hij wordt weer !

?Zal hij u helpen met ’t bestuur?’
Als kon mijn woede hen vernielen
Zag ik hen aan, … en zij vervielen. –
En ‘k weende in den donkren schuur.

Ik open ’s morgens, en ik sluit
De poorten voor het eerste nachten,
Ik laat hem als een schooier smachten.
En sluipt hij in, ik werp hem uit.

Hij zal met mij dezelfde lucht
Niet ademen. Mijn ouders sterven.
Hij hééft gekozen; laat hem zwerven.
Mijn haat bewaakt mijn grond geducht.