De overval

Zij waren jongens van het land,
Die meer dan wij van paarden wisten.
En ’s avonds liepen heele risten
Met onze meisjes aan de band.

En dat besliste. dier en vrouw
Zijn beiden uit ons bloed geboren.
Alle bezinning ging verloren.
De brandklok brulde door de gouw.

En wij met vleugel en met vlerk
Dorschten de vliedende colonnen.
Een lafbek, die zich gaf gewonnen
Lieten wij luiden in de kerk.

En de andren legden wij, nu zonder haat,
Zoo, dat er zon zou zijn op hun gelaat.