De page II

Hij luistert naar zijns heeren hoogee wil,
Zonder diens wijze plannen te begrijpen,
Maar liefde doet zijn jong vermoeden rijpen,
Zijn oogen worden glanzend groot en stil.

Een nieuw gevoel is door zijn hart gegaan,
En ’s avonds ligt hij koortsig uren wakker.
Hij is niet meer de kleine lieve makker,
Maar mag, gelijke, naast zijn meester staan.

Nu komt de groote tijd van strijd en moed,
Opofferingen en blijmoedig geven.
Zoete gevoelens van zijn gistend bloed
Vloeien tezamen in een opperst streven.
O, knapentrouw is zuiver en is goed,
Maar mannen dienen bitter met hun léven.