De ploeger

De spieren en de strengen strak gespannen,
Den kop snuivend omlaag, de pooten stijf,
Geliefkoosd door den montren roep der mannen,
De staarten zwaaiend om het zwoegend lijf,

Rammen de paarden met het knauwend kouter,
O duldende aarde, uw donker heiligdom,
Het bliksemt op en rijt de voren stouter
En veerend stoot zijn vaart de kluiten om,

Al naar de ploegstaart voelt den druk der handen,
Zich roerend, of door goddelijke kracht
Zij diep in u het smartelijk teeken brandden
Dat liefde u ten onder heelt gebracht.

De paarden dampen en de voren doornen,
De ploeger stuurt als spelende, en fluit,
Want hij beheerscht dit rein geluk volkomen.
Het land ligt om; hij spant de paarden uit.