De pluk

Een dag in ’t najaar zal het zijn
Van blauwe lucht en zonneschijn

‘k Rust aan den warmen heuvelrand
En overschouw het brandend land

En zie, hoe Gij U rekt en bukt
En vruchten in den bongerd plukt

Dan treedt Gij toe en toont mij ’t rood
Van appels in Uw blauwen schoot

Ze glanzen fel, ze knappen frisch
En tempren wat te gloeien is

Vanwaar die pracht? vraag ik vol schroom
Gij lacht: wel, van uw eigen boom.