Wij moeten worden als de boomen,
Die luistren in den diepen Grond.
Dan, zal een ruischen door ons stroomen,
En alle blaadren worden mond.
De nederigen en de vrouwen
Gelooven ’t open woord gezwind;
Zij overreden het mistrouwen
Der mannen; en een eenzaam kind
Glipt ’s avonds heimlijk in ons loover,
En heeft zijn nest zoo diep gebouwd,
En geeft zich zoo gewillig over,
Alsof hij één werd met ons hout.