De roos

Ik waakte, en zag het daglicht hangen
Als schemer in ’t geplooid gordijn,
En smeekte: laat mij weer verlangen,
En vol van levens onrust zijn.

Neem alle rust en alle vrede,
Het zatte hart haakt naar den dood.
O, laat mijn streven weder mede
Opzwaaien met het morgenrood.

Laat mij weer door de wereld zwerven
Vol zaligheid en vol verdriet.
Laat mij niet sterven vóór het sterven.
O God, die rusten leven niet.

Toen werd het zwaar gordijn bewogen
En bloedwarm hief zich in een hoos
Van licht voor mijn verduisterde oogen
De stille glorie van een roos.