De seringen

Deze geuren zijn zoo week als ’t streelen
Van een hand door zijïg zachte haren.
O hun vleiïng die het bloed met zware
Slagen door de vingeren doet spelen

En dan zachtjes tempert tot bedaren.
En een vreemde droefheid glijdt met heele
Lichte aarzelingen in vervelen
Over, en een lusteloos strak staren.

O dit wreed genadelooze dringen
Van uw schoone rouw, paarse seringen,
Tot ons denken, tot ons vlotte bloed,
Is gelijk een overmacht van minnen,
Die ’t weerstreven der nerveuze zinnen
Sidderend zich onderwerpen doet.