De slang

Ze is opgetogen door de buurt gegaan
En heeft het laatst sensatienieuws besproken
Met naaisters en die in de winkels staan
Het kwaad gesierd en ’t goede afgebroken.

De rijke zieke heeft zij zeer gevleid:
‘Wat is er veel van Gods genade noodig,
Om ’t leed te dragen, dat u rustig lijdt.’
Voor armen acht zij Gods hulp overbodig.

Zij knabbelt koekjes en nipt van haar thee,
En zuigt de zoete prikkelende pralines
Der laster – maar de looze Ongeziene
Proeft heimlijk van haar lekkernijen mee.

‘Mijn man zegt ook …’ luidt haar orakeltaal.
Ze zwaait de hel-, en kiert den hemel open.
Van wie den smallen weg ten hemel loopen,
Weet zij ’toevallig’ een pikant verhaal.

Kletsende vroomheid kan zoo zalig bang
over ’t bederf van andre zielen rillen. –
Voelt ge op uw borst geen kille kronkels trillen?
En hoort ge ’t heete sissen niet der slang?