De spiegel

Wij glijden in uw zaal
Zoo zacht als een ijl dons,
Maar gij betoovert ons
Tot een ding hard als staal.
Meedoogenloos, scherp waar
Stelte ge ons voo roogen,
Wat wij opsierden, bogen,
Wat eerlijk is èn naar.
Wij dáár – en wij hier
Kennen elkander slecht,
En wij voelen geen zier
Lust om elkaar echt
Tot het hart te doorgronden.
O wezens vol zonden,
Hoe gevaarlijk is ’t gevecht
Op den rand uwer afgronden.