Zij werd zeer oud en boven de verbanden
Van bloed en tranen, tot een heilig ding,
Een vaandel, dat in sterke jonge handen,
Over de hoofden van de schare ging,
In glans en schaduw, met geheimvol zwaaien,
En onbarmhartig dwingen naar haar wil,
Die van haar uitging als het groote waaien
Om torens; maar zij, ingekeerd en stil,
Ontstierf der zonen eerbied en hun nooden,
En heeft als erf bezit hen toebedeeld,
Het zalig lachen van helleensche goden,
Dat als een weerlicht met het leven speelt.