De stervende

Zijn slapen was een duizelend verzinken
Naar diepten van doods duistren kouden pool.
Rond zich zag hij een gruwelijke school
Van geesten als lichtende visschen blinken.

Loeide daar de sirene van een schip?
Even schokte hij wild en angstig wakker.
Dadelijk trilde ’t leven in hem zwakker
En stilde… als een fonkelende stip

Vloog hij door Gods onmeetbre ruimten, ’t dreunen
Van circelende zonnestelsels door.
Diep onder hoorde hij nog ’t tierend koor
Van helsche geesten een vervloeking kreunen.
Maar hij steeg door al blindender gewemel
Van engelen op tot Gods hoogsten hemel.