De vangst

De netten worden opgehaald.
Tot ’t dolboord ligt de bom gevuld.
De tanen visschers staan, omhuld
Van zilver met smaragd bemaald.

Bij deinende ebbe in zachte bank
Schuurt stroef de schuit en lost zijn last.
De schop schept en schier op den tast
Vult men de mand met levend blank.

De vrouwen zeulen korf bij korf
Van boord en venten al in ’t dorp.
En reeds deed God zijn handen open
En strooide, een schelle bui van sneeuwen
Confetti, in de baai de meeuwen,
Die gierig zich in ’t water doopen.