De vlieger

De wereld zonk, de dorpen en de steden,
Kleurige vlekken, werden weggewischt.
De wereld zonk, een glinstring in den mist,
En ook de wolken vielen naar beneden.

O blauwe ruimten, wie eens heeft doorleden
Uw leegten, schriklijker dan iemand wist,
Laat door ellenden noch verlangens list
Zich weer verlokken tot uw eenzaamheden.

De motor ronkt de hoogten uit hun dommel,
Als op een heeten dag een groote hommel
De diepte van de stilten maakt bewust.

En zaalger slaakt het hart zijn ademhalen,
Wanneer wij weder naar het leven dalen
Met al zijn lijden en met al zijn lust.