De zieke ’s avonds

De boomen druipen nog
Zwaar in den avend,
De rozen ruiken nog,
Hoe zeer gehavend.
De bui heeft uitgebuid,
De rust keert weer.
De dag is uitgeluid,
Nu komt de Heer.

’t Werk werd niet afgedaan,
Maar afgebroken.
Weinig heb ‘k afgestaan,
Veel kwaads verstoken,
Hóópte ik maar als een knaap,
Op mòrgen weer !
Snel roeien dood en slaap
Mij tot den Heer.

De Heer is uitgegaan
Knechten te zoeken.
Schamelen neemt Hij aan,
Weigert de kloeken.
‘En zou er in Uw stad
Voor mij niets wezen ?’
‘Stil’, zegt Hij, ‘rust nog wat,
Gij moet genezen.’