De zusters

Op kousen loopen ze over de plavuizen
Hier heerscht de stilte en is het schemerachtig
Altijd; de zon is voor hen veel te machtig.
Zij zijn twee uitgedroogde witte muizen.

Er wordt gebeld; zij staan kibblend te fluistren,
Wier beurt het heden is van opendoen.
Weer luidt de schel; dan gaan ze samen koen
De gang door om eens bij de deur te luistren.

Ze kunnen van een pensioentje leven,
Maar moeten ieder lucifer bereeknen,
De korrels suiker tellen in de thee.

Eens heet men hun een kerstpakket gegeven.
Ze waren blij, maar vonden het toch teeknen
Van geldverkwisten èn … toekomend wee.