Dirk Bouts

Hij is een van die vrome primitieven,
Die ’t aardsche hard en onbeholpen schildren,
De wereld kan hun harten niet verwildren,
Die op ’t gelaat der Moeder Gods verlieven.

Zie zijn zoet boeten van de zondares,
Zooals geen mensch zich bukken kan of wringen,
Maar geur van hemels rozen en seringen
Stijgen nog op uit haar albasten flesch.

En als hij aan de Moeder Gods gedacht,
Werd alles in hem vriendelijk en zacht,
Wist hij zijn kleuren wonderlijk te mengen.

Er glanst iets in haar streng omlijnd gezicht,
Gelijk het milde gouden avondlicht
Wanneer de kille voorjaarsdagen lengen.