Dood! dacht ik …

Dood! dacht ik, maar Gij zeidet: ,,Leven!”
Och, waarom moet ik leven, Heer!
„Wijl Ik uw laten bloei begeer,
Rozen, die op Mijn adem beven.

Ik wil u dwingen om te geven
Bloeds zware donkerpaarse pracht.
En door het glanzen van den nacht
Zal ’t geuren van hun gloeien zweven.”

O God, wat is dit nutteloos.
Wat baat een afgemeten poos
Van aardschen bloei en oogverrukken !

Toen zeidet Gij, en ’t was zoo zoet,
Of Uw Gelaat glansde in mijn bloed:
„Zal Ik niet zorgen voor het plukken ?”