Doodenklacht

Toen uw paard steigerde, jongeling
Dwongen uw sterke dijen
Het terug in den draf, de vrije
Galop die ten doode ging.
Toen het ros den god ontweek,
Waart gij het, overmoedige,
Die glimlachend keek
In de oogen van den bloedige.
Even was de glans
Over u van zijn lans.
Uw mond liet een lallen
Als een donkre bloem vallen.
Held, die de wonde
Als een roos op de borst draagt,
Gesierd, niet geschonden,
Wie is er die klaagt,
Nu deze oorlogsjacht
U dood en roem bracht!