Droomen

Eiken dag was de lucht weer fonklend blauw,
Stonden de rozen op hun steel te wuiven
Als eventjes doorbloosde witte duiven,
De stille vleugelen besprankt met dauw.

Grillige wind deed de geurige schauw,
Met zon doormengeld, over ’t gras verschuiven,
En blies, om met het lichtend pluis te stuiven,
Speels door de witte paardebloemflambouw.

Er deinde een wolk van vlinders om de bloemen,
Verinnigd klonk der hommels donker zoemen
Of iemand droomerig de cello streek.

Gij rustte loom in ’t gras; die ik zoo minde,
Uw handen, zag ik als twee witte hinden
Schemeren in uw haar, zoo blond en week.