Ecce Homo

Zij ploegden uw gerekten rug
En teisterden de murwe lendnen.
Och God, zal dit torment nooit enden?
Zal nooit de hoofdman, met zijn stug
Gelaat, ’t gezwiep der zweepen keeren?
Zien zij dan niet, dat zij verwoed
Staan in den regen van uw bloed,
En glibberen in ’t bloed des Heeren?

Z??, met de scherpe doornenkroon,
Hoogwaardige, hebt Gij den hoon
En dollen haat van ’t volk ontvangen.

Woest staken ze U de vuisten toe.
Och Heer, van smart en zonden moe,
Strek ik mijn hande’ in groot verlangen.