In het gedicht liet hij zijn woorden staan
Als arme menschen met hun kindren doen.
Zij geven hun een snelle ruwe zoen
En laten hen de drukke straat in gaan.
Toch is er een traag omzien bij de deur,
En soms een zonnig lachen als zij wenken,
Terwijl een teerheid druppelt in hun denken.
Simpele bloemen zijn ’t vol kostbre geur.
De kleinen, vogeltjes met zacht gepluimte,
Gaan argeloos en zien alleen maar: ruimte!
En ginds verwacht hun hartje iets, zoet en vreemd.
Zij lachen naar alle oogen, die hen vinden,
En voelen zich geheven door de winden
Of God hen teeder in Zijn armen neemt.