Alsof een hand ze ineengefrommeld had
En weggeworpen, drijven vreemde wolken;
En andren liggen als de witte scholken
Van kindren op een bleekveld, zwaar en nat;
En andren zijn als het besneeuwde pad
Waardoor twee rijen donkre stappen loopen;
En kleine tuinen liggen glooiend open
En grenzen aan de wallen van een stad.
Zoo is het boven; en beneden gaan
Door ’t water van de heldere kanalen
De driften witter, en zij blijven staan
Als bij een wedren door een lange laan
De jongens stokken, en diep ademhalen,
En met gestrekt lijf sneller verder gaan.