’t Is elken dag hetzelfde: wat kan ik
Dan uw trouw mededogen eer bewijzen?
Bewogen stamelend uw schoonheid prijzen?
Tijd werd mij één lofzeggend oogenblik.
Mijn oogen kennen ’t duister van den nacht
Niet meer, noch dageraads vertroostend schijnen.
Donker en licht tot gulden nimbus kwijnen
En hoogen uw gelaats blank gouden pracht.
Ik weet mijzelven nauw, is dit een droom?
Ben ik heel stil in de eeuwigheid verzonken?
Uw balsemijnen geuren maakt mij dronken,
Of ik tot hemelsche landouwen koom.
Maar waan of wezen, steeds moet ik doen hooren
De zuivre heerlijkheid van uw bekoren.