Emblemata – V Het rusthuis

Hoe schoon begon de reis vanmorgen.
De wegen waren koel van dauw.
Maar God heeft straks den wind verborgen.
De hitte maakt het harte flauw.

Doch daar in ’t lommer is geklater,
Een kleine bron spoelt met geruisch
Haar helder en verheldrend water
Over een vloer van zuivrend gruis.

En zie, een huis staat lokkend open.
De waard treedt uit en noodt te gast,
En schuift, om ons tot rust te nopen,
De zetels aan en neemt den last.

Dan brengt hij keur van lekkernijen.
Bij voedzaam brood doet toespijs deugd.
Mocht ’t water ons van dorst bevrijden,
De wijn maakt onze ziel verheugd.

En na een hartelijk verkwikken
Wordt ’t pak weer moedig opgetast.
Als wij Lbw hand maar voelen schikken,
God, reist het goed met lichte last.