Emblemata – VI De bijen

Zij hebben in hun strooien hutten,
Gedreven door ontembren vlijt,
Een schat vergaard, niet uit te putten
Door nooddruft noch brooddronkenheid.

Maar ach, de mensch, tuk op bezitten
Van wat een ander zich ontzegt,
Heeft de met zoet gevulde kitten
Als wettig erfdeel weggelegd. –

En geeft ge uw eigen schat weer over?
Leeft, lustziek aan uw heil voorbij?
De vijand van uw ziel, de aartsroover,
Ontvoert ze en laat haar nooit weer vrij.