Hier zijn wij lijdelijk; ontzworven
Blindlings aan moeders blinden schoot,
Wordt ongewild in u verworven
’t Geheim van slaap en droom en dood.
Slaap! dat is groeien en verkwikken
Meer dan door lekkernij en brood.
Eén wenk van u, de leden schikken
Zich naar uw wil en uwen nood.
En als ons hart geen rust kan vinden,
Vaak goddeloos en zelden vroom,
Dan reikt, tot troost of tot verblinden,
Gij ons den heuldrank van den droom.
En straks verdooft uit de gezichten
Het licht van zaligheid en pijn,
En in uw schoot, voorgoed gerichten,
Laten wij, laat, ons lichaam rein.
Dan, op de plaats waar wij ontstonden,
Zeer heimelijk, blijkt openbaar,
Dat alles wat wij in u vonden
Is, ’t pronkbed van een doodenbaar.
Wie weet: vandaag, of misschien morgen,
Wat baat de maat van min of meer?
Als ’t hart maar roept uit zonde en zorgen
Ik wacht Uw zaligheid, o Heer!