II
Hoe kwellen mij herinneringen
Als helle kinderstemmen zingen
Van zalig thuis en eeuw’ge vreê
Ik speelde met mijn broeder samen,
En door hoog opgeschoven ramen
Schertste mijn moeder met ons mee.
Vader stond met het volk te praten.
De werkmeid gilde als de kordate
Knecht haar al stoeiend vast omving.
Dan werd ik en mijn broer gevangen,
Om te gaan slapen
o wat bange,
Wat bitterzoete herinnering.
Onze onrust en ons kleine zorgen
Werden aan moeders hart geborgen.
Ons schutte vaders sterke hand.
O zalig thuis, o zoete vrede,
God mijn kindschheid, neem mij mede
Naar mijn verlaten vaderland.