En hij peinst:

Gaan? om mijn moeders leed te zien?
En of mijn vader ook vergrauwde?
Hoe hoor ik ’t slissen van den oude.
Hoe strompelt zij nabij misschien.

O, en dit wreedel als ‘k verslagen
Haar blikken mijden voor mij staar,
Zijn luid gefluister hooren vragen:
Moeder! wie is het? is hij daar?

Hoe zouden zij mij kunnen kennen,
Die als mijn eigen schaduw zwerf !
Al trachtende aan den dood te ontrennen,
Die kringelt boven mijn bederf !

O God! geef hulp, ik geef mij over,
Ik zondigde … en een geruisch
Viel in het roerelooze loover,
En hij stond op, en ging naar huis.