Er waren snikken toen ik wederkwam (De thuiskomst)

Er waren snikken toen ik wederkwam,
En warme handen, driftig toegestoken,
En een klein lachen, dat al werd gebroken,
Eer ik het teeder in mijn oogen nam;

En lichte woorden, een begin van vlam,
Kwamen uit stilte en een duisternis gedoken.
En onverwrikbaar lag om de gesproken
Bewogendheden liefdes zware dam.

En triestig rees de droefheid der verhalen
Van lijden en van dulden en van dwalen,
En van het groote goddelijk geweld,
Dat als een luchter in de duistre zalen
Des levens over drang en drift blijft stralen,
En harten vlammend om zich henen stelt.