Geluk

Toen zagen wij de wolken kruien
En wachtten door de zwoele dag
Het breken van de donderbuien
In regenvlaag en hagelslag.

En de avond daalde en geen vertroosten
Van koelte en geen verkwikken kwam.
Toen barstte ’s nachts het grommend oosten
In blauwe gloed en rode vlam.

Wij haalden onze adem ruimer
En zonken uit de lauwe druk
Tot Uwe grondeloze sluimer
En waakten klaar – is dát geluk?