Geluk

Nu zal ik voor altijd gelukkig zijn
En zinnend door de luide wereld zwerven.
Wat is het leven zoet, en ach, te sterven
Van u bemind, heeft nog een lichten schijn.

Boven ons brandt de zon den hemel rein
En wentelen de stille heete sterren.
En langzaam rijpen voor ons in de verre
Lusthoven Gods de roode en gouden wijn.

Wij hebben den gewijden drank gesmaakt,
Die levenslang gelukkig dronken maakt
En naar Gods paradijzen doet verdoolen.

Wij hebben voor de dwaze wereld blind,
Elkander zonder aarzelen bemind
En lijf en ziel tezaam aan God bevolen.