Genieten

‘k Geniet den ijlen geur der bloemen feller
Hoe meer ik ’t eind van dit kort leven ducht.
Gulzig betast, verfijnd proef ik de vrucht.
Ik zie den glans van alle dingen scheller.

Mijn oogen lachen inniger en heller
Tegen het zonnig donkerblauw der lucht.
Mijn strakgespannen zinnen zijn beducht
Iets te verliezen, en ik adem sneller.

Straks derf ik wereldsche begeerlijkheid.
Maar langer leeft uw sterke heerlijkheid.
Mij blijft ’t geluk! Nog lichten mij uw oogen.

En als mijn leven in den dood vergaat,
Staar ik lang in uw bevend jong gelaat.
God! Zal ik dat dan niet behouden mogen?