Goede Vrijdag-nacht

In lichten wit-verwaanden nacht
Heft donker zich de heuvel op.
Ontledigd op den ronden top
Houdt ’t kruis bij leege schaduw wacht.

Ontzaggelijk door ruimte en tijd
Glanst doelloos schoon de doode maan
En glimt de ruwe balken aan
En blauwt de schauwen ledigheid.

Doelloos verheft mijn hart zijn kreet.
Men nam den grooten Strafing af.
Zijn liefde in het verzegeld graf
Niet meer van wakker worden weet.

En toch die hoop, dat vroeg of laat,
Wie weet, aleer de morgen grijst,
Hij uit doods slaap versterkt verrijst
En levend bij mij staat.