Haat

De priesters hebben mij altoos gehaat
Omdat ik orthodoxer ben dan zij,
En geen papiergeld plak op godgezichten,
Om omgekocht stom, doof en blind te zijn.
Ik voeg mij naar ’t onwankelbaar beschikte.
De goden heerschen en wij moeten bukken. –
In ’t rommelen van vette pagebuiken
Hoor ik geen godspraak, maar ik ruik den duivel.
Men toont zijn vrijzijn niet door slaaflijk dienen,
Maar zuivert met één forschen schop zijn huis.