3/10 vroegste gedichten van Willem de Mérode
t Smal wegje slingert vreemd door t korenland;
t Rood van een klaproos toont zich hier en daar;
Een eenzaam paartje wandelt en haar hand
Rust op zijn arm. Nu ziet hij enkel haar!
Een heldre lach klinkt op, heel even maar,
Dan is t weer stil
Door t witte, mulle zand
Leidt hij haar schreden. Met een ras gebaar
Bukt zij en houdt een klaproos in haar hand.
Ik kijk hen na, keer mij dan zuchtend om.
Eén dierbre naam is in mij; k geef hem mee
Aan davondwind, die over t koren zweeft.
Herdenkend, wat mijn hart verloren heeft,
Vind ik geen vrede meer in davondvree
..
Mijn liefste, k ben zoo eenzaam; kom, o kom!