Hemelsch avontuur

Het donkre huis ontweken
In ’t middernachtlijk uur,
Heeft geen ons nagekeken
Op ons hemelsch avontuur?

Wij deden de ruit niet rinklen,
Klimmend door ’t open raam.
Zacht gezoold op de sintlen
Stonden wij daar saâm.

Wat wij in haast geplunderd
Hadden, een arme schat,
Werd, in een doek gebundeld,
Behoedzaam aangevat.

Wij stilden ’t beginnend brommen
Van den waakhond met een woord
Even gedempt als zijn grommen,
En wonnen reeds de poort.

En hand in hand geslopen,
Aarzelend, naar ’t klinket,
Smorend door ’t snel te oopnen
Zijn kreunen, nauw ingezet,

Zagen als nooit te voren
Wij, dreigend in den nacht,
Het huis met tinne en toren
En het licht van de wacht.

Wat heeft ons hart gedwongen
Liefkozingen en kost
Te laten, als een jongen
Uit zwaren dienst gedrost?

Wij willen niet meer dragen
Aards kakelbont blazoen,
Achter vluchtige vreugden jagen,
Gekitteld door wijn en zoen.

Wij hebben voorgoed gekozen
Gods roekeloos avontuur
Te jagen naar hemels Roze
Zonder rust of duur.

Geen dak, geen dek, geen eten
Dan na werk en gebed.
Wat ons wordt toegemeten
’t Zij door God voorgezet.

Wij zullen bij Zijn banieren
Bidden en zingen zoet,
Tot menschen, vertrouwend als dieren,
Ons komen tegemoet.

En smaalt men: ’t zijn maar zwervers!
Dan glimlachen wij zacht:
Kinderen, ouden, stervers!
Wij bidden U: goênacht !

Want gij moet haast gaan dolen
Dra slaat uw volle uur.
Wij bidden : Gode bevolen !
Want de dood is guur.

Christus, Prins van de wonden,
Gedenk ons allen dan,
Als wij U hebben gevonden,
Neem ons dan als uw man.

O vlekkelooze Roze,
Bloeiend in eeuwgen duur,
Sier ons, uw haveloozen,
Na ’t roekeloos avontuur.