Ik werd zeer treurig, toen ik hen bezag,
Deze gedenkbladen van uw jong leven.
Jeugd is ons slechts een oogenblik gegeven.
Het is voorbij, er heerscht een andre dag.
Toch hebben zij nog over mij gezag.
Jeugd is zoo argeloos en zoo verheven
En onverbiddelijk ziften haar zeven
Wat er in ons van waarde wezen mag.
Gerecht beproever van mijn hart en daden,
Milde verdediger bij Gods genade,
Die ’t leven breed maakt en de wereld ruim,
Aan een stil strand zal ik gaan rusten moeten.
Laat mij niet eenzaam, maar vlak voor mijn voeten
Ontstijg de golven in een wolk van schuim