Het geluksland

De Roode Zee en de Jordaan
Scheiden ons nog van Kanaän,

En tusschen beiden de woestijn
Vol zand en zonneschijn.

Veertig daar gaan bij God te gast,
Ons zelf tot lust en Hem ten last,

Veertig jaar dwalen is te veel,
Maar heimwee blijft een trouw gespeel.

Veertig jaar dwalen, en de dood
Lacht om dien tocht zijn tanden bloot.

Veertig jaar dwalen, en een paar
Vindt aan het eind de landpaal maar.

Maar dan: stadsmuren vallen om,
Ten huldeblijk en wellekom.

Het brood staat op het land gereed,
De vruchten tarten greep en beet.

De druiven zwellen zwart en rond,
Te besten in een gragen mond.

Dan sterven, – ook dit heil gaat om, –
Zat van geluk en ouderdom.

Wie reist niet graag naar dit festijn
Door zand en zonneschijn?

Maar ? O dat dwalen véértig jaar!
En dood ontkomen slechts een paar.

Veertig jaar dwalen is tèveel
Met enkel heimwee als gespeel.

Stil – Roode Zee en de Jordaan
Scheiden ons slechts van Kanaän.