Het Groninger Hoogeland – II Het volk

Zij kennen niet de delicate zwier
van de gebaren, en het soepel spreken.
De woorden die zij uit hun harten breken
Zijn luid; hun lachen schuimt als donker bier.

Zij werken machtig, wild is hun plezier;
Brutaal wordt ieder vreugde aangekeken.
Hun feesten razen, en de nachten bleken
Als het dorp nog davert van dans en getier.

Hun wezen is als van gewone bloemen,
Die sedert jaren in hun tuinen staan,
Waarover met en traag eentoning zoemen
In zware vaart de donkre hommels gaan.
Maar wie hun hart wint, ziet wat zij nooit noemen,
De gouden vloed van liefdes honing aan.