Het lijdt niet lang meer…

Het lijdt niet lang meer, — als ik dood zal zijn
Verkwijnt aan mij de vage herinnering
In ’t stille en afgesloten kamerken
Der jonge hoofden, die ik heb bemind.
En als een zware dof plompende steen
Verzinkt mijn liefde in harts purpren vloed,
Wiens korte kolking aanstonds effen kringt.
En nimmer zal hun levenslichten lach
Verduisteren de schaduw van mijn leed.
Ik zal van hun geluk vergeten zijn. —
Doch door de ontruste koortsgewekte droom
Van hem, die jarenlang harts armoe neep,
Zullen zij zelven, jonge vorsten, gaan,
Levend door de adem van mijn scheppend lied…
Zij zullen als in zoelen avond zijn
Een witte bloei van even open rozen,
Die kwellend geuren door de moede ziel
Wier venstren op het donker open staan