Het meisje

Zij leed zoolang, dat droom en visioen
Veel eerder dan haar kleederen versleten.
Haar leven werd tot aan haar jeugd vergeten
Zij droeg een jurkje van gebloemd. katoen.

Vlak voor haar venster stond de stille tuin
Wachtende; was ’t een prent, een waan, of waarheid?
Een zomermorgen voelde zij de klaarheid
Van zon en wind; haar broeders, sterk en bruin,

Droegen haar langs de tulpen en seringen,
Zij was zoo ziek, hun ademen ging zwaar.
Zij zond een glimlach raaklings langs hun haar,
En speelde met hun noren als met dingen,
En luisterde ontzet naar een groot zingen,
En wist niet dat er veeenen was om haar.