Het offer

God, wat maakt Gij uw eischen schriklijk zwaar!
‘Offer uw zoon! uw eengen! dien gij mint!’
Telkens die stilten, of Ge U nog bezint,
En dan, vreeselijk snel, als een gevaar
Komt, plots, de bangverwachte naam van ’t kind. –
’t Kalken gezicht kromp weg in ’t grauwe haar,
Hij hoorde ’t honend gieren van den wind
Toen God ten hemel voer, met oogen zwaar
En bloedbevlekt, zag hij den jongen spelen.
En innerlijk verscheurd, en blind verwoed
Kreet ’t in hem: ‘k moet hem vangen, binden, kelen!
Gods handen toonen rood van rookend bloed!
Toen, radeloos, boog hij voor Gods bevelen,
En gaf het over…. en dat was God goed.