Het verdriet

Ik heb gewerkt, ik heb gebeden,
Ik heb geworsteld met ’t verdriet,
Ik heb gebogen als het riet,
en soms heb ik ’t met laffe vlucht gemeden.

Nu stelt ’t zich ondoordringbaar voor mijn staren
Als van de nacht het nevelig begin.
Maar als een lichtende lantaren
Hef ik U op en volg U ’t duister in.